Volwassenen kloten ook maar wat aan
De laatste bel klonk en het snerpende geluid vulde de nu nog lege gangen met kabaal. We pakten onze tassen in en vlogen het klaslokaal uit, als hagel uit de loop van een jachtgeweer. Survival of the fittest was op mijn basisschool geen leerstof, maar een praktijkvak.
We waren olympische sprinters en liepen de wedstrijd van ons leven, wetend dat bij de eindstreep steevast een opgewekte ouder stond te wachten. Niet met een bidon en energierepen, maar met thee, koekjes en oprechte interesse. Dit straalde een soort zorgeloosheid uit.
Alsof hun klei-etende kind het enige was wat ertoe deed in deze wereld. Zo leek het althans.
Als jonge jongen dacht ik dat iedereen die de magische leeftijdsgrens van 18 passeerde en zichzelf volwassen mocht noemen, alles voor elkaar had en precies wist wat-ie deed. Geen zorgen over liefde, leven, sterfte of centen.
En altijd antwoord op de vraag: wat is jouw levensdoel?
Dat die gedachte een enorme misvatting was, ontdekte ik tijdens mijn puberteit. Vele mijlpalen, verjaardagen en fouten verder – shoutout naar iedere ouder die mijn kots ooit opruimde na een huisfeest – merkte ik opeens ook onzekerheid, twijfel en chaos bij volwassenen. Iets dat me als kind nooit opviel.
Op de middelbare school verbeterde ik plots docenten, zag ik hoeveel kalmeringspillen mijn lerares Frans dagelijks slikte en hoorde ik allerlei nare verhalen over volwassenen waarvan ik vroeger dacht dat ze het voor elkaar hadden. Overspel, fraude of gewoon een gebrek aan rationaliteit.
Er ging zelfs een verhaal de ronde over een moeder die maandenlang deed alsof ze kanker had en zo bakken met geld voor verzonnen chemokuren en onderzoeken aftroggelde van haar vrienden en familie. Van de mensen die haar liefhadden. Zij die wilden dat ze het overleefde.
Voor al die mensen was ze plots dood. Maar niemand kwam naar haar begrafenis.
Nee, het voor elkaar hebben is anders.
Het ‘superheldensyndroom’ dat ik als jong jochie had richting volwassenen, brokkelde naarmate ik ouder werd langzaam af. Volwassenen hebben net als kinderen geen idee waar ze mee bezig zijn. Geen idee waar ze terechtkomen en geen idee wat ze precies willen. Volwassenen kloten ook maar gewoon wat aan.
Soms lijkt het alsof volwassen zijn draait om doen alsof je weet wat je doet.
In het werkveld, op televisie of terwijl ik een rondje door de stad loop. Overal zie ik mensen die doen alsof ze weten wat ze doen. Alsof een minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tijdens een pandemie weet wat-ie doet. Of een kandidaat van ‘Married At First Sight’.
Denk je dat een ‘Junior Product Owner (Onboarding)’ op een dag wakker werd en dacht: ik weet wat ik ga doen.
Nee. Niemand heeft een idee. En daar is ook niks mis mee. Maar wat willen we graag dat het lijkt alsof we weten wat we doen.
Misschien is dát ook wel de reden dat we allemaal met thee, koekjes en oprechte interesse willen wachten op ons klei-etende kind. Zodat we even, al is het voor slechts een paar minuten, de schijn kunnen laten zakken. Dat we heel even niet te hoeven doen alsof. Ons kind gelooft toch wel dat wij het allemaal weten.
Misschien doen we daarom allemaal alsof we weten wat we doen.
Ik weet het ook niet.